Schepping en verlossing (Bijbelse achtergrond) (2024)

Bekijk meer impulsen bij dit ingrediënt.

1. De schepping als een toekomstvisioen

Eigen aan de Bijbelse traditie is gerichtheid op een toekomst die letterlijk moet 'toe-komen'. Hoewel de Bijbel met het scheppingsverhaal begint, ligt de wereld, zoals zij moet zijn, niet in een mythisch verleden. Ontstaan en geschreven in de diepe crisis van de ballingschap, tegen de vertwijfeling in, is het scheppingsgedicht van Gen 1 uitgegroeid tot een visioen van bevrijding, van een 'goede wereld'. Door naar de oorsprong terug te keren, gaat het na hoe de wereld oorspronkelijk bedoeld was en droomt het hoe de wereld moet worden, ooit, eens. Daarom staat er zesmaal ‘En God zag dat het goed was [tov in het Hebreeuws]’ en op het einde ‘God bekeek alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was’ (v. 31a).

Dit toekomstvisioen van een geheelde, verloste mensengemeenschap is het kloppende hart van Paulus' spreken over een nieuwe schepping en een nieuw verbond. Zo lezen wij in Kol 3,10-11:

Trek de oude mens met zijn gedragingen uit, bekleed u met de nieuwe mens, die wordt vernieuwd tot het ware inzicht, naar het beeld van zijn Schepper. Dan is er geen sprake meer van Griek of Jood, besnedene of onbesnedene, barbaar, Skyth, slaaf, vrije mens. Maar alles in allen is Christus’.

In de messiaanse Jezus-gemeente die de Kerk is, moet die droom gestalte krijgen. Alle culturele, politieke, economische en ecologische overheersing moet overwonnen worden.

Schepping en verlossing (Bijbelse achtergrond) (1)

Pexels

God omvat begin en einde van de geschiedenis. Dit maakt duidelijk dat niets buiten Gods ruimte valt. Dit betekent dat naar christelijke overtuiging de geschiedenis niet op een catastrofe kan uitlopen. Gods geschiedenis onderwerpt zich wel aan de wetten van de mensengeschiedenis, maar is er uiteindelijk niet aan overgeleverd. Er is altijd gerechtvaardigde hoop, want God is komende. De oproep waarmee het verschijnen van God in de Bijbel vaak gepaard gaat, is een echte godsnaam: ‘Vrees niet’.

Er is natuurlijk nog maar een begin gemaakt. Voor miljoenen mensen, afgedankt en buitengesloten, voor een stervende aarde en alles wat daarop naar leven snakt, is de droom van Paulus nog altijd een onvervulde utopie: ‘Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd’ (Rom 8,22). Mens worden heeft ook te maken met het leren aanvaarden van grenzen: geduld en mildheid opbrengen voor alles wat zich chaotisch, onoplosbaar, chronisch... aandient. Het besef van onze kwetsbaarheid; het erkennen van onze beperktheid, het leren leven met gemis, tegen de moderne gedachte dat geluk maakbaar is. Leren afdalen in de diepste ellende, en daar solidair zijn met mensen in hun nood. Dat is voor de wereld dwaas, maar door God uitverkoren om de wijze te beschamen (vgl. 1Kor 1,26-28). (uit: CCV Gent 2016, pp. 89-90)

2. De sabbat als kroon op de schepping en beeld van voltooiing

Hoewel Gen 2,1-3 de sabbat niet bij name noemt, toch klinkt deze in de Hebreeuwse tekst duidelijk door: ‘Op de zevende dag bracht God het werk dat hij verricht had tot voltooiing. Hij rustte op de zevende dag van al zijn werk dat hij verricht had. God zegende de zevende dag en maakte hem heilig, want op die dag rustte God van al het werk dat hij scheppend tot stand had gebracht.’ Frans Lefevre geeft deze vertaling: ‘Zo zegent God de zevende dag en maakt er een aparte dag van. Want die dag houdt God sabbat bij het hele oeuvre van zijn te maken schepping.’

De schepping, die op de zesde dag alles bevatte en zeer goed werd bevonden, krijgt dus pas op die zevende dag haar echte voltooiing door en in God. Diverse Bijbelspecialisten wijzen er overigens op dat het eerste deel van het scheppingsverhaal niet zozeer de oorsprong van de schepping wil verklaren, maar vooral handelt over de oorsprong en betekenis van de joodse sabbat, voor de joden het wekelijkse hoogtepunt van hun bestaan: 'God zegende de zevende dag en maakte hem heilig' (Gen 2,3a). Het is een dag waarop Gods gave van de schepping wordt gevierd, en waarin wordt vooruitgeblikt op haar uiteindelijke voltooiing - een dag waarin oorsprong, heden en toekomst vierend samen worden beschouwd, vanuit Gods uiteindelijke wens voor de schepping. Het is een dag die volledig aan God is toegewijd en waarop het werk wordt neergelegd. Ook dieren mag men die dag niet laten werken (vgl. Ex 20,10; Dt 5,14). `Paus Franciscus verwijst in Laudato Si' bovendien naar het joodse voorschrift dat stelde dat het volk van Israël ieder zevende jaar verondersteld werd het land 'sabbat te laten houden'; de reserves die men had aangelegd, samen met wat het land in dat jaar spontaan voortbracht, moesten dan voldoende zijn om mensen, vee en andere dieren van voedsel te voorzien (LS 71; vgl. Ex 23,10-11; Lv 25,1-7). (Van Den Noortgate 2017 pp. 195-196)

Voor de Israëlitische ballingen was de sabbat immers een nieuw houvast. Met de verwoesting van Jeruzalem in 587 v.Chr. waren de ballingen genoodzaakt een alternatief te vinden voor de verwoeste tempel. Ze zochten naar nieuwe wegen om hun jood-zijn ook in een vreemd land te kunnen beleven. (Ausloos 2005)

‘Op de zevende dag bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing (Gn 2,2a). Die voltooiing blijkt erin te bestaan dat God bij zijn schepping rust. Orgelpunt van de schepping is dus niet de scheppende God of de mede-scheppende mens, maar het feest van de zevende dag. Het is een feest zonder einde, want de sabbatdag wordt niet door een nacht afgesloten. Niet de zesde scheppingsdag staat centraal in Gen 1. Niet de actieve mens is het hoogtepunt van de schepping. De dag des Heren is een vrijplaats waar grijpende handen worden ingetrokken, werk wordt gerelativeerd en we leren dankend, beschouwend, genietend te leven.

De zevende dag is niet zomaar een 'dag vrijaf', maar een dag van sjaloom - van verrijzenis voor de christenen. Iedere sabbat herhaalt zich iets van het ‘paradijselijke' leven. De hele wereld deelt dan in Gods sabbatsrust en beleeft, bij wijze van voorsmaak, de toekomstdroom van de sjaloom in ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ (Apok 21,1; 2 Petrus 3,13). (Ausloos 2005)

3. Verlossing uit ballingschap

3.1. Wat betekent de ballingschap?

Het eerste scheppingsverhaal is ontstaan tijdens de Babylonische gevangenschap. In 598 v. Chr. viel Nebukadnessar, de koning van Babylonië, Judea binnen, verwoestte en onderwierp het land en voerde een groot aantal joden mee in ballingschap naar Babylonië. Het niet moeilijk ons voor te stellen hoe de joden de moed verliezen bij de gedachte aan alles wat ze verloren hebben. Hun steden moesten ze achterlaten in puin. Hun dorpen zijn verlaten. Weldra zullen vreemden uit de buurlanden erop afkomen om alles in bezit te nemen. De volksgenoten die in Judea achterbleven zijn tot armoede vervallen. Aan het koningshuis is een einde gekomen. Er is geen troon en geen woning van God meer. In plaats van feest, offer en gezang heerst nu een doodse stilte. De Judeeërs bevinden zich in een aardedonkere nacht, die zeventig jaar duurt (Het getal 7 is het getal van de totaliteit: erger kan het dus niet!). De grote zee van de wereldmacht Babylonië overspoelt hen: ze hebben het gevoel dat er nu voorgoed een einde is gekomen aan Israël als volk. Het vertwijfelde gevoel zet zich in hun vlees en hart vast, het gevoel dat zij dreigen opgelost te worden in de chaotische oerzee van de volkeren. Ze kennen het verschil niet meer tussen dag en nacht, tussen de grond onder hun voeten en het water tot aan hun lippen. Hun bestaan vergaat in de jammerklacht: 'Nooit komen wij deze ellende te boven'. Velen onder hen gaan zich afvragen of het niet beter is de strijd - om zichzelf te blijven - op te geven en mee te heulen met Babel, zijn hoge cultuur en zijn goden, die dan toch maar het succes aan hun kant hebben. Zielsbedroefd, en vol bittere vertwijfeling zitten ze aan Babels rivieren. Daarvan getuigt op een welsprekende wijze Psalm 137: ‘Aan Babels stromen zaten wij neer, treurend bij de gedachte aan Sion. En aan de wilgen die daar stonden, hingen wij onze harpen op... Hoe zouden wij in dit vreemde land kunnen zingen van onze God...’.

Schepping en verlossing (Bijbelse achtergrond) (2)

pexels

De ballingschap brengt ook religieuze twijfel voort, naast de twijfel aan henzelf als volk is er ook twijfel aan God. Velen zijn niet meer in staat om te bidden. Ze vragen zich af: heeft God zijn volk in de steek gelaten? Is Hij wel de sterke God, die ons ooit uit Egypte heeft geleid en die ons vertrouwen waard is? Is Mardoek, de god van de Babyloniërs, niet sterker? Zouden we dan toch niet beter met de Babyloniërs gaan mee feestvieren, bij gelegenheid van de nieuwe maan, of op een van die grote staatsfeesten ter ere van de moedergodin Thiamat of van de staatsgod Mardoek? We kunnen toch beter de strijd opgeven en gaan leven zoals en tussen de Babyloniërs, om van de angst, de ellende en de uitputtende waakzaamheid af te zijn! Als we nog een beetje willen leven, kunnen we beter de levensgewoonten, de cultuur en de godsdienst van de overheerser aannemen! Is het niet verstandiger de strijd om onszelf te zijn op te geven - de droom van gerechtigheid stilletjes te begraven en te 'collaboreren' met het machtige Babel, dat dan toch maar het grote gelijk aan zijn kant lijkt te hebben? Wij zijn toch niets en niemand meer! Nooit komen wij deze ellende te boven! (Burggraeve 1991, pp. 45-46)

3.2. In die situatie geschreven is Genesis 1 een subversief verhaal!

Daarom nemen de priesters de leiding van het volk in handen, bij ontstentenis van de vroegere politieke leiders, die gevangen genomen, gesneuveld of omgebracht zijn. Zij vormen hen en geven hun richtlijnen om te overleven en zichzelf te blijven in het vreemde land. Zij willen verhinderen dat de Judeeërs de vreemde levensgewoonten van Babel zouden overnemen en zich met de Babyloniërs zouden vermengen. Daarom gaan zij de klemtoon leggen op bepaalde voorschriften van de wet van Mozes, b.v. de besnijdeniswet en het verbod op bepaalde spijzen. Ook dringen zij erop aan dat de ballingen in hun afzonderlijke kampen en dorpen een andere kalender dan die van de Babyloniërs zouden volgen. Voor de joodse ballingen mogen niet de 5de en de 10de dag iets speciaals zijn (dat waren de speciale dagen voor de Babyloniërs), maar de 7de dag, hun 'sabbat'. Die dag houden ze op met werken. Die dag voelen zij zich het volk van God. Ook mogen zij de feesten van de Babyloniërs niet meevieren. Vooral niet de nieuwjaarsfeesten, die in de lente gevierd worden. Dan wordt namelijk de lof gezongen van Mardoek, de god die met veel moeite gestreden had om de boze wanorde te overwinnen. Uit de neergevelde chaos had hij de wereld, de mensen en Babel geschapen. Elk jaar opnieuw vragen de Babyloniërs hem om de natuur weer tot leven te brengen. Daartegenover leren de priesters dat niet Mardoek over het lot van de mensen beschikt. Alleen de God van de judeeërs is God en alleen Hij heeft hemel en aarde geschapen en vruchtbaarheid gegeven. Alleen Hij heeft het lot en de taak van de mens bepaald. Ja, Hij heeft zelfs de Wet voorgeleefd: Hij maakte iets speciaals van de 7de dag door op te houden met werken, door te rusten van al het werk dat Hij scheppend tot stand had gebracht. Dit alles, en nog veel meer, leggen de priesters neer in een scheppingsverhaal.

Ontstaan in een diepe crisis, tegen de vertwijfeling in geschreven, is het uitgegroeid tot een visioen van bevrijding, d.w.z. van een 'goede -wereld'. In zekere zin geven wij het de misleidende naam van scheppingsverhaal, terwijl het eigenlijk ook een toekomstvisioen is. (zie punt 1). Het is geen ‘historisch’ verhaal, dat vertelt hoe de wereld ooit eens is ontstaan. Maar door naar de oorsprong terug te keren, gaat het verhaal na hoe de wereld oorspronkelijk bedoeld was èn droomt het verhaal hoe de wereld worden moet, ooit, eens.

Op een heel bijzondere wijze reageert het tegen de Babylonische visie op God, kosmos en mens. Het is eigenlijk een subversief verhaal, dat op een subtiele wijze heel het religieuze - en dus ook sociale - systeem van de Babyloniërs aantast, precies om de joden te behoeden voor de assimilatie of opslorping in de Babylonische cultuur en levenswijze. Volgens de Babyloniërs zijn wij langs alle kanten door goden omgeven. Licht en duisternis, hemel, zee en land zijn goden; ook de maan, de zon en de sterren zijn machtige en ontzagwekkende godheden. Daarenboven vatten zij deze goden op als goddelijke machten, die over ons leven - ons wel en wee - doen en laten beschikken. Daarom ook brengen zij in vrees en beven allerlei offers aan deze goden, precies om hen mild te stemmen of hun gunsten af te smeken. Met het scheppingsverhaal gaan de priesters radicaal tegen deze visie in. De éne God was er voor alle Babylonische godheden, want zowel licht als duisternis, hemel, zee en land, zon, maan en sterren zijn door hem geschapen, zoals trouwens planten, dieren en al wat bestaat, beweegt en leeft. En juist omdat ze schepselen zijn en geen goden, moeten wij er niet bang van zijn. Het scheppingsverhaal gaat zelfs zo ver te zeggen dat de mens op geen enkele wijze aan de zogenaamde goddelijke (dreigende) machten van de schepping onderworpen is. Maar de mens is - als beeld van God - integendeel geroepen is om over al deze machten te heersen! Eigenlijk is dit scheppingsverhaal een spotlied tegen de grillige en willekeurige goden, tegen een zon, een maan en sterren, wier overmachtige loop aan de hemel het menselijk lot onverbiddelijk zouden beheersen. Daarom worden in het eerste scheppingsverhaal zon, maan en sterren bestempeld als lantarens en niets méér, geen goden, maar betrouwbare knechten, lampen, dienstig om op de kalender dagen en maanden, seizoenen en jaren af te tekenen. Daarom ook is het God die licht en duisternis schept, hen uit elkaar haalt èn die hen namen geeft. Kortom, tegen Babel is dit scheppingslied geschreven, tegen de babels van toen en vandaag en altijd, tegen tomeloze en angstaanjagende goddelijke, of moeten we zeggen demonische machten. (Burggraeve 1991 pp. 46-48)

3.3. Mensen hebben nood aan een bemoedigend perspectief!

In de diepste diepte van de vertwijfeling hebben mensen behoefte aan een lied of een gedicht, dat hen een visioen voorhoudt en weer moed inspreekt. Zelfs al reikt een dergelijk visioen niets concreets aan voor de strijd tegen de onderdrukking, waarvan men het slachtoffer is, toch kan het een nieuwe dynamiek op gang brengen. Door zijn belofte van een hoopvolle toekomst, bevrijdt het hen uit het gevoel van fataliteit en verplettering. Nog bestaat er geen wereld waarin alles goed, zeer goed is. Maar de mogelijkheid daarvan is gedroomd en toegezegd. Als belofte kan het alles garanderen. De mensen die een dergelijke belofte uitspreken en toezeggen, worden in Israël profeten genoemd. Zo stonden ook profeten op tijdens de Babylonische ballingschap.

- De profeet Jeremia heeft als eerste de ballingen moed ingesproken. Vanuit Jeruzalem schreef hij een brief aan zijn volksgenoten in Babylonië. Daarin waarschuwt hij hen tegen fatalisme en roept hij hen op om te overleven en te groeien als volk. Tevens zegt hij hun het visioen van de terugkeer naar eigen land toe, zich beroepend op Jahweh, die hen ooit uit het slavenhuis Egypte heeft bevrijd.

- Ook onder de ballingen zelf staan profeten op. Delend in de ballingschap zoeken zij naar antwoorden op hun eigen vele vragen en op die van hun mede-ballingen. Zij spreken bemoedigende woorden, waaromheen de ballingen zich kunnen verzamelen. Zo sprak de profeet Ezechiël die als priester bij de ballingen verbleef. Hij ontvouwde de grootse visioenen die spreken over Gods nabijheid en herscheppende kracht. Zo ook in Ez. 37,1-14, het visioen over het dal met de dorre beenderen, het beeld van het verdorde Israël in ballingschap. Door de scheppende Geest van God worden de beenderen met vlees bekleed en bezield tot een nieuw en levenskrachtig Israël. (Burggraeve 1991, 48-49)

Ook Jesaja 11, 1-10 kan hierbij vermeld worden. ‘In die dagen zal er een groen scheutje beginnen te groeienop de doodgewaande stronk van Isaï; Want hij heeft wortel geschoten om vrucht te dragen.

De Geest van de Heer zal op hem rusten, de Geest van wijsheid en begrip, de Geest van raad en heldere moed. De Geest van liefde en ontzag voor God de glans van zachtaardigheid komt over hem. Hij zal geen oordeel vellen op het vóórkomen alleen, geen uitspraken doen op ‘“horen zeggen.” Aan kleinen verschaft hij recht zij die vergeten werden helpt hij opdat ook zij recht ervaren. De uitbuiter zal hij striemen met scherpe woorden en hij die profiteert van arme mensen zal hij meedogenloos aanpakken. Zo zal het visioen van vrede werkelijkheid worden: “de wolf loopt vredig naast het lam, en de panter slaapt rustig naast het geitje: het kleine kalfje graast bij de welp van de leeuw. Niets verontrust hen, een klein kind kan hen weiden. De stier en de beer hebben vriendschap gesloten, De leeuw en de koe eten uit dezelfde ruif. Een kleine peuter speelt in het hol van een adder en steekt het zijn handje in het nest, er gebeurt niets ergs.” Dan zal er geen sprake meer zijn van zonde. Iets kwaads gebeurt dan immers niet meer! Heel de aarde zal vervuld zijn met rechtvaardigheid en liefde: God en mens worden gerespecteerd. De wortelstronk van Isaï zal weer bloeien als een plaats van ontmoeting voor alle volkeren zal hij prijken: Aantrekkelijk en luisterrijk.’

Deze tekst weerspiegelt een heel bepaald moment uit Israëls geschiedenis. Het Assyrische rijk heeft in 622 voor Christus het Noordrijk Israël onder de voet gelopen en de bevolking weggevoerd (9,7-20). Nu rukt het leger op naar het Zuidrijk Juda en zijn hoofdstad Jeruzalem, en Jesaja voorziet een ramp. Hij interpreteert die als een straf van God vanwege de ongelijkheid en het onrecht dat Jeruzalem, en in het bijzonder haar koning, laat. Jeruzalem zal worden ingenomen, verwacht hij, en de koning, de ‘messias’, zal worden weggevoerd (10,6). In Jesaja 11 kantelt het beeld echter. Uit de stronk van Isaï (de vader van David) zal een nieuwe scheut opbloeien, zegt de profeet (11,1). Dat kan niemand anders zijn dan een nieuwe koning uit het huis van David. De nieuwe koning verandert de wereld, zeker, maar vooral in de richting van vrede en recht, voor de gehele wereld. Jesaja’s messiasbeeld is intussen al een stuk verder richting toekomst opgeschoven. Hij denkt nog wel aan een concrete koning, maar dan als tegenwicht voor de huidige koningen. Die zullen namelijk een ramp veroorzaken, daar lijkt niets meer aan te doen. Desondanks houdt Jesaja hoop, een hardnekkige hoop, haast tegen beter weten in, omdat deze hoop op een betere wereld de kern van het geloof van Israël is.

De tekst opent in 11,1 met een metafoor die aan de natuur ontleend is: het ontluiken van een nieuwe loot aan een oude neergemaaide tronk (10,33v). In 6,13 is de tronk al een beeld van Israël, dat weer opbloeit als de Rest (zie ook 4,2). Het davidische koningshuis komt ter sprake met de vermelding van Isaï (11,1.10), de vader van David. Een situatie van uitzichtloosheid gaat over in een nieuw begin, gemarkeerd met de komst van een nieuwe telg in de lijn van David. Het vervolg van de lezing schetst eigenlijk het karakter van zijn goddelijk geïnspireerde heerschappij. Hij wordt bezield door de Geest van de Heer (11,2) en hij heeft nadrukkelijk oog voor de kwetsbaren en weerlozen in het land (11,3-5). Maar het meest opmerkelijk is wel dat er in die dagen sprake zal zijn van een alomvattende shalômdie zelfs merkbaar zal zijn in het dierenrijk (11,6-8) en beslist doorwerkt in alle mensen (11,9). Feitelijk staat het aanbreken van een messiaanse tijd in deze tekst centraal, meer dan de individuele karaktertrekken van de telg uit het huis van David. (Hendrik Jan Bosman en Harry Tacken, In: Midden onder u, 2017, 3-4)

- Ook in het scheppingsverhaal van Gen. 1 hebben de priesters een dergelijke profetische toekomstdimensie neergelegd. Ze ontwierpen het als een gedicht, een lied over wat de bedoeling van dit bestaan kan zijn: dat alles toch goed (‘tof’) is, toch goed moet zijn! Let wel, het is geen naïeve verheerlijking van de beste der werelden. Uit doffe ellende is dit lied geboren, uit de verslagenheid van moegehoonde, door de geschiedenis overspoelde mensen. Het scheppingslied van Gen. 1 is geboren uit het contrast tussen ondraaglijke werkelijkheid en het vermoeden van wat zou kunnen en moeten. Het werd gesproken en gezongen TEGEN de doffe ellende, TEGEN de onwrikbare loop van de dingen in, als een visioen van totaal herstel en nieuw begin, waarlijk als een 'scheppingsgebeuren'! (Burggraeve 1991, 48-49)

4. Bronnen

  • Ausloos Hans en Lemmelijn Bénédicte. Oorsprong en doel van het menszijn. Het scheppingsgedicht in Genesis 1,1-2,4.in: Hans Ausloos en Bénédicte Lemmelijn. De Bijbel: een (g)oude(n) gids. Leuven. Acco. 2005. pp. 99114. (Ausloos 2005)
  • Burggraeve Roger. De Bijbel geeft te denken. In gesprek met Levinas. Hst 2: Het eerste scheppingsverhaal geeft te denken. Leuven. Acco. 1991. (Burggraeve 1991)
  • CCV in het bisdom Gent. Met een naam en een gezicht. Dynamiek van het Bijbelse geloof. Halewijn, 2016. (CCV Gent 2016)
  • Debel Hans en Kevers Paul, Genesis, een oud maar inspirerend boek. in: Hans Debel en Paul Kevers (red), Terug naar waar het begon. Het boek Genesis herlezen. Leuven. Acco. 2017. pp. 714. (Debel en Kevers 2017)
  • Debel Hans, Een diptiek van drie fundamentele relaties De narratieve theologie van Genesis 13. in Ezra 34. 2017. pp. 3345. (Debel 2017)
  • Van Den Noortgaete Francis. Naar het beeld van God. De wensdroom voor de schepping in Genesis 13. in: Hans Debel en Paul Kevers (red). Terug naar waar het begon. Het boek Genesis herlezen. Leuven. Acco. 2017. pp. 714. (Van Den Noortgaete 2017)
Schepping en verlossing (Bijbelse achtergrond) (2024)

References

Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Francesca Jacobs Ret

Last Updated:

Views: 6731

Rating: 4.8 / 5 (48 voted)

Reviews: 95% of readers found this page helpful

Author information

Name: Francesca Jacobs Ret

Birthday: 1996-12-09

Address: Apt. 141 1406 Mitch Summit, New Teganshire, UT 82655-0699

Phone: +2296092334654

Job: Technology Architect

Hobby: Snowboarding, Scouting, Foreign language learning, Dowsing, Baton twirling, Sculpting, Cabaret

Introduction: My name is Francesca Jacobs Ret, I am a innocent, super, beautiful, charming, lucky, gentle, clever person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.